Avondschemer vult land tussen boom en veld
Wolkenlokken trekken zwartheid in
Koude duister vindt begin
Door lichts afscheid wordt ik stil gekweld
Alleen wiekende tijd is ons bekend
Altijd stromende rivieren
Immer verstrijkende kwartieren
Ook deze avond wordt niet afgewend
Maar ik tracht, onschuldig door wanhoop bezeten
Onverwachts de tijd te breken
Met wilde pennenstreken
Het noodlot te vergeten
Betraand veeg ik duister, trek aan de horizon
Maar hoe stevig ik ook schrijf
Met pen het lot bedrijf
Poog ik wat slechts een godheid kon
Ik zie geen hand voor ogen
De nacht valt ongewis
Als er al een godheid is
Had Hij zich vast niet over zoiets onbenulligs gebogen