Appelkaneelcakerecept

Uit De FNM-wiki
Versie door Daafje (overleg | bijdragen) op 7 jul 2025 om 22:52 (meeeeeeeeeeer meeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeeer)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Hallo allemaal!! Welkom terug op mijn kookblog, met deze keer weer een heel speciaal recept aangeraden door een van mijn vele lezers. Misschien wel de bovengrens in de cakeverzameling: de appelkaneelcake! Met zijn gekruide en be-appelde aard, om dan nog niet te spreken van zijn goudbruine en gele tinten, is de appelkaneelcake de perfecte belichaming van de herfst.

Het doet me denken aan tijden vele manen geleden. Alvorens de wereld zich dompelde onder de sneeuw, werd de oven verhit tot tweehonderd graden Celsius door mijn ma, ter voorbereiding op de steeds venijnigere winters. Het was altijd een speciaal moment, aangezien zij die onder het oog van de maan ontnam van de plaatselijke boomgaard zonder enige daarvoor legaal verleende vergunningen. Een van die nachten was mijn slaaplust klein en mijn dwaalzucht groot, en dreef deze me tot het pad van mijn schuldige moederlief, de appeldief. Deze nachten waren koud en werden kouder, steeds kouder. In mijn slaapgewaad, gewapend met enkel de eerder op mijn bedstee gevestigde kaars trotseerde ik de stille nacht.

Onder het bladerdak leidde het lot me tot een ouwe put, vergezeld door een forse kraai. De maan weerspiegelde in zijn kralen, en het was alsof de hele wereld erin verstopt zat. Deze sprak vlot: "Knarsen en kraken; symfonie van tanden, het marsen van kaken! Voeg grove kaneelsuiker toe voor een knapperige structuur! Nu zie je haar nog, maar de wereld zal jou verlaten. Ik ben de kraai van het laatste uur." Hij lokte mij met fraaie frasen en wenkte mij richting de put. Mijn inmiddels aangekomen moeder gebood mij: "Sluit de oren en treed niet nader, lief kind! Duivelsspel is het, het einde der zijn te prediken. Duivelsraad is het, de woorden van de helse poortwachter. Word niet de ongelukkige metgezel van de ontvoerde Persephone!" "Dwaas! Dwaas!" Kraste de kraai vals: "Vissen boven water worden aas! Laat achter de stervende wereld voor het eeuwige vuur! Ik ben de kraai van het laatste uur." Dezelfde dwaalzucht die mij te wandel porde, duwde mij richting de gapende put.


Met twee stappen verwijderd van de put spreidde de kraai zijn vleugels en steeg ter hemel, flapperend en krassend. Ik draaide me om, maar mijn moederlief was nergens te bekennen. Ik staarde in de put, en een onmetelijke leegte staarde terug. Ik plaatste mijn kandelaar op de koude stenen en wierp de emmer gezekerd met touw naar benee. Na kort geroetsj werd de emmer met een knal tot stoppen gebracht, en het touw stond strak. Toch klonk er geen plons.

Ik pakte mijn kandelaar. De nacht was stil, vredig. Voor nu straalde de sterren nog over mijn kruin en was mijn gids de maan. Niet langer. Mijn keerske zal volstaan. Zelfs in de donkerste tijden.

Het bescheiden licht van mijn vlammetje kaatste van de glimmende stenen aan de wand. Er klonk gedruip, ondanks dat de put droog stond. Metertje voor metertje daalde ik verder en verlichtte ik het donker. Na een tijdje kwam ik een wrattige pad tegen. Hij gleed telkens iets naar beneden, voordat hij op klom naar waar hij eerst gevestigd was. Ik sprak: 'Goedenavond.' De pad leek te schrikken en gleed ietsje verder, en fluisterde daarop geagiteerd enkele erg onchristelijke woorden. Hij sprak: 'Verdraaid zeg! Je zou niet kunnen beseffen hoe groot mijn verbazing is bij het treffen van een ander. Ik was precies in mijn ritme: ik klim een paar stappen omhoog, en deze rotswand brengt me op weer precies dezelfde plaats naar beneden, glad als een ingevette cakevorm. Wat spreek jij dan ook van 'avond', vreemdeling? Hier bestaat geen tijd. Dat er een morgen bestaat zou betekenen dat er ooit iets zou veranderen. Dat ik iets meer zou kunnen zijn dan wat er nu is. Maar wacht!! Jij, vreemdeling, was hier eerder niet. Zou de klokwijzer dan toch vooruit zijn gesprongen. Jij was er gister niet, betekenend dat er een gister bestond. Wat een gulle gift, vreemdeling! Een verleden, dat geeft ook toekomst!' De ouwe pad trilde van enthousiasme, en zijn gebeente klonk als een mini marimba. Ik voelde me te verlegen om zijn oratie te interrumperen, dus klom ik maar gauw verder.

Ik leek een eeuwigheid af te dalen, en de eelt op mijn handen maakte plaats voor blaren. Na nog een eeuwigheid veranderde er iets. beneden was er een licht te zien, nu nog vaag maar wel degelijk merkbaar. Ik klom verder. De nagenoeg doodse stilte van de put maakte plaats voor een zacht geruis op de achtergrond, en dit werd luider, steeds luider.

Daar stond ik dan opeens in een ware Engelse tuin. Zonovergoten was deze, en mijn ogen sloten rap, proberend snel als mogelijk te acclimatiseren en ter verdediging van de brandende ster schuilde ik me onder de eerste de beste boom. De wind ritselde door het bos, en het geruis streelde mijne oren. Vogelzang klonk alom. Het schouwspel vulde mij met genoegen. Ik keek op en tussen de wuivende bladeren zaten genesteld de meest rijpe appels die ik ooit heb gezien. Ik hoefde maar mijn hand uit te staken of hij ving een enkele perfecte Goudreinet. De put waar ik uit geklommen was was netjes onderhouden en door haar stenen groeide hier en daar een doornloze roos. Een houten dak beschermde de put voor regen die nooit leek te komen, zo blauw was de lucht. Ondanks dat was de omgeving een plaats van leven, geen enkel sprietje leek te dorsten. Ik keek naar het touw waarmee mijn handen het gevecht waren aangegaan, en deze was gevestigd in de grond. Ik trok deze steeds verder uit de put. Na een tijdje had ik die originele emmer weer in mijn handen, en ik plaatste deze neer. Dit was werkelijk een land van paradoxen. Mijn blik trok zich richting een statige villa die als parel in een oester lag op een nabijgelegen heuvel. Plots klinkt gefladder achter mij, ik schik en kijk op. Een enkele duif heeft zich op de put gevestigd en poetst de veren. Het kijkt op en staart mij met vragend aan, het hoofd gekanteld. Dan spreidt het de vleugels en stijgt op. Lieflijk koerend glijdt deze richting de villa. Als door het lot geroepen volgde ik het pad naar de heuvel.

Van dichterbij leek de villa nog groter dan wat van een afstandje al een erg flink onderkomen was. Een forse schoorsteen doorboorde de pannen van het dak, wat golfde als heuvels tegen de horizon. Het fijne grind van een perfect onderhouden tuinpad knisperde onder mijn schoenen. In de bosjes ligt een enkel vogelnest met vier grote eieren, ondersteund door een bedje weidebloemen en als fort bewaakt door het stekelige rozenbosje. In de lucht hing een ziltige geur en verderop hoorde ik het klotsen van golven. Een statige juffrouw bewaterde de bloemen in de voortuin. Ze droeg een purperen jurk en witte handschoenen, haar hoofd was beschermt voor de bakkende zon met een galante rieten hoed, verfijnd met een perfect gebonden rode strik. Haar hand was versierd met een fraaie gouden ring, gezet met een glinsterende edelsteen die mijn ogen trok als vanzelf. De dame kijkt kort op en zette haar gieter neder. Met een nieuwsgierige blik benaderde ze me, en een na enkele stappen stond ze voor me, geduldig haar handen over elkaar gevouwen. Ze sprak tot me met een fluwelen stem: 'Kan ik je helpen, vreemdeling? We zien niet vaak reizigers vanuit onze eigen tuin aanwandelen.' Ik stamelde een antwoord: 'Oh, umm... Mijn excuses, ik had niet door dat ik in uw tuin was beland.' Hier wenkbrauwen verhefden zich een beetje met verbazing, maar al gauw zegt ze: 'Als het gelegen uitkomt kun je ons vergezellen bij het diner.' Ze stak haar hand uit. Enigszins ongemakkelijk nam ik deze aan. Haar zonnehoed wierp een schaduw over haar gezicht, maar haar ogen waren vriendelijk en oprecht. 'Aangenaam kennis te maken.' Ze glimlachte, en het trok kraaienpoten om haar ogen. Ik lachte terug. 'Kom vooral binnen, juffrouw Helleveld zal je verder begeleiden tot de salon. Mijn broer zal hoogstwaarschijnlijk verscholen blijven in zijn werkkamer tot het diner. Dat zal zijn over een uur. Mijn naam is mevrouw Heldersdael, overigens.' Ze wenkte me richting de deur, en ging terug naar haar bezigheden.


De ontmoeting met juffrouw Helleveld was kort en professioneel, en zij begeleidde me rond de villa naar de salon. Daarnaartoe onderweg baadde ik in de overvloed die ik trof: een zonovergoten trappenhuis richtte tot een statelijke gang met schilderijen die reikten van plafond tot vloer, elk een andere statige heer of mevrouw afbeeldend. Eveneens was de salon zelf een tempel tot de comfort en verfijnde smaak. Het had als centraal punt een gigantische open haard, waar een knetterend vuurtje zijn domein maakte. De juffrouw was niet van een uitgebreid gedag en verliet mij prompt om zich met andere zaken te bezigen. Ik had het al nauwelijks gemerkt, aangezien mijn blik was gevestigd op het uitzicht over de baai, die als een zachte hand het water zekerde. In het midden van de baai lag een klein eiland, dicht bebost met lange, scherpe bomen, die als spitse oren stonden, zacht waaiend in de wind.

Al snel genoeg klonk de bel voor het diner. In vergelijking met het machtige statuur van het onderkomen leek deze bijeenkomst bijna mager in vergelijking. Na een korte introductie waren gezeten aan de nodeloos lange tafel vrouwe Heldersdael en haar broer aan één kant, mijzelf en hun andere gast aan de andere, met tussen elk persoon de ruimte over voor twee kamelen op elkaar gestapeld als Tetris-blokjes. Here Heldersdael leek een iets ingetogen kerel. Lang van postuur, maar daar zittende op zijn stoel leek hij bijna in zichzelf weg te krimpen. Hij was merkbaar jonger dan zijn zus. Zijn bruine ogen leken geketend te zijn aan het bord voor zich, en hij at gedurende lange periodes geruisloos, zijn armen en handen nooit verder van zijn lichaam dan nodig. De enige momenten waar hij opkeek was om de ogen te ontmoeten van mijn mede-gast, die zich tegenover hem had gevestigd. De gast sprak: 'Hoe is de tuin, Francien? Zijn de petunia's al doorgekomen?' Hij had zich gekleed in een donkerrood pak, en een geelkoper ketting wees naar een zakhorloge in zijn vest. Ééns in de zoveel tijd stelde hij de mouwen van zijn pak bij of verjoeg hij een pluisje van zijn schouders. Francien antwoordde: 'Helaas geen geluk vandaag, Joan. Morgen zal er weer een nieuwe kans zijn.' Beide knikten.

Het was weer even stil. Ergens in een andere kamer klonk het zachtjes tikken van een klok.

Joan draaide zich naar mij. 'Vertel eens meer over