Onzedelijk Absurdisme

Uit De FNM-wiki
Versie door Toverende (overleg | bijdragen) op 5 jun 2025 om 16:55 (Nieuwe pagina aangemaakt met 'Zie daar! Den knaap rennend door het veld. Vluchtend, sprintend, hijgend. Wat bezield zijn poten te lopen? Optillend boven het gras dat buigt in de wind van zijn angst. Het raadseldt mij, den schrijver deez, doch het zal ook u, lezer, weldra meer dan een raadsel zijn wat hier gaande is. Nee maar, in de bossen ginder roepen de takken hem na, zwaaiend met onraadt en verdraaide onpech'lijkheid. Hun blaad'ren geel en zwart met tinten bleekselderij. Dit…')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Zie daar! Den knaap rennend door het veld.

Vluchtend, sprintend, hijgend. Wat bezield zijn poten te lopen?

Optillend boven het gras dat buigt in de wind van zijn angst.

Het raadseldt mij, den schrijver deez, doch het zal ook u, lezer, weldra meer dan een raadsel zijn wat hier gaande is.


Nee maar, in de bossen ginder roepen de takken hem na, zwaaiend met onraadt en verdraaide onpech'lijkheid.

Hun blaad'ren geel en zwart met tinten bleekselderij.

Dit weegt zwaar in de harten van onbetrokkenen.

Zo stelt den Uil, met zingende zwijgzaamheid en duistere ogen, terwijl de blaad'ren zijn zicht verkleuren.


Hou je vast, zei den rups de vlinder na. Zodanig gij vliegt, brengt het lot in gevaar!

Doch de vlinder trok zijn herdersgewaad aan en joeg de schapen voorbij de grens van de wereld.

En de dingen hielden op te zijn zoals ze zijn.

Wat was, is, niet.

De rups wist het.


En almaar rende die knaap, weet-hebbend van de wanorde die triomferend zijn hielen likten.

Geen genoegen nam hij. De sprint was werkelijk, het doel zeker, de waarheid onbetwist.


O lezer, daar stonden ze. De drievoud. De eenheid. Het viertal en, de wortel van 2.

Naakt.

Onversaagd en ongebroken.

Nu was het moment daar.

De strijd om de samenhang.


Huilende wolven met pelzen van roze aluminiumglans.

Smeulende appelvinken met koekjes van adamant.

Sintels in de haard die vergeefs hun relevantie opeisen.

Achterwaarts geflambeerde berkenbastschotels in de morgenzon, oh, wee het leed van de huisbeermakreel!


Nu stamelt de redelijkheid. De splinters van het reële sijpelen door de gracht.

Het creatuur.

Verga gij.

Nee!

Ja.


Ach, den knaap stapt verder.

Den angst, redelijk onredelijk, van de schouders geveegd.

Winden van contingentie bestieren het rijk onder de zon,

Dodelijke speren van wettige geometrie,

het levenloos staal verstenend in ijzige onwerkelijkheid,

deren hem niet langer.


Want de vleermuis herbergt de zwaan,

Het kristal de waterval,

De grot is gevuld met zonlicht.


En daar staat hij. Tevreden in het golvend gras.

Want de dingen zijn wat ze zijn en nooit zijn geweest.

Zoals hij.