Appelkaneelcakerecept
Hallo allemaal!! Welkom terug op mijn kookblog, met deze keer weer een heel speciaal recept aangeraden door een van mijn vele lezers. Misschien wel de bovengrens in de cakeverzameling: de appelkaneelcake! Met zijn gekruide en be-appelde aard, om dan nog niet te spreken van zijn goudbruine en gele tinten, is de appelkaneelcake de perfecte belichaming van de herfst.
Het doet me denken aan tijden vele manen geleden. Alvorens de wereld zich dompelde onder de sneeuw, werd de oven verhit tot tweehonderd graden Celsius door mijn ma, ter voorbereiding op de steeds venijnigere winters. Het was altijd een speciaal moment, aangezien zij die onder het oog van de maan ontnam van de plaatselijke boomgaard zonder enige daarvoor legaal verleende vergunningen. Een van die nachten was mijn slaaplust klein en mijn dwaalzucht groot, en dreef deze me tot het pad van mijn schuldige moederlief, de appeldief. Deze nachten waren koud en werden kouder, steeds kouder. In mijn slaapgewaad, gewapend met enkel de eerder op mijn bedstee gevestigde kaars trotseerde ik de stille nacht.
Onder het bladerdak leidde het lot me tot een ouwe put, vergezeld door een forse kraai. De maan weerspiegelde in zijn kralen, en het was alsof de hele wereld erin verstopt zat. Deze sprak vlot: "Knarsen en kraken; symfonie van tanden, het marsen van kaken! Voeg grove kaneelsuiker toe voor een knapperige structuur! Nu zie je haar nog, maar de wereld zal jou verlaten. Ik ben de kraai van het laatste uur." Hij lokte mij met fraaie frasen en wenkte mij richting de put. Mijn inmiddels aangekomen moeder gebood mij: "Sluit de oren en treed niet nader, lief kind! Duivelsspel is het, het einde der zijn te prediken. Duivelsraad is het, de woorden van de helse poortwachter. Word niet de ongelukkige metgezel van de ontvoerde Persephone!" "Dwaas! Dwaas!" Kraste de kraai vals: "Vissen boven water worden aas! Laat achter de stervende wereld voor het eeuwige vuur! Ik ben de kraai van het laatste uur." Dezelfde dwaalzucht die mij te wandel porde, duwde mij richting de gapende put.
Met twee stappen verwijderd van de put spreidde de kraai zijn vleugels en steeg ter hemel, flapperend en krassend. Ik draaide me om, maar mijn moederlief was nergens te bekennen. Ik staarde in de put, en een onmetelijke leegte staarde terug. Ik plaatste mijn kandelaar op de koude stenen en wierp de emmer gezekerd met touw naar benee. Na kort geroetsj werd de emmer met een knal tot stoppen gebracht, en het touw stond strak. Toch klonk er geen plons.
Ik pakte mijn kandelaar. De nacht was stil, vredig. Voor nu straalde de sterren nog over mijn kruin en was mijn gids de maan. Niet langer. Mijn keerske zal volstaan. Zelfs in de donkerste tijden.
Het bescheiden licht van mijn vlammetje kaatste van de glimmende stenen aan de wand. Er klonk gedruip, ondanks dat de put droog stond. Metertje voor metertje daalde ik verder en verlichtte ik het donker. Na een tijdje kwam ik een wrattige pad tegen. Hij gleed telkens iets naar beneden, voordat hij op klom naar waar hij eerst gevestigd was. Ik sprak: 'Goedenavond.' De pad leek te schrikken en gleed ietsje verder, en fluisterde daarop geagiteerd enkele erg onchristelijke woorden. Hij sprak: 'Verdraaid zeg! Je zou niet kunnen beseffen hoe groot mijn verbazing is bij het treffen van een ander. Ik was precies in mijn ritme: ik klim een paar stappen omhoog, en deze rotswand brengt me op weer precies dezelfde plaats naar beneden, glad als een ingevette cakevorm. Wat spreek jij dan ook van 'avond', vreemdeling? Hier bestaat geen tijd. Dat er een morgen bestaat zou betekenen dat er ooit iets zou veranderen. Dat ik iets meer zou kunnen zijn dan wat er nu is. Maar wacht!! Jij, vreemdeling, was hier eerder niet. Zou de klokwijzer dan toch vooruit zijn gesprongen. Jij was er gister niet, betekenend dat er een gister bestond. Wat een gulle gift, vreemdeling! Een verleden, dat geeft ook toekomst!' De ouwe pad trilde van enthousiasme, en zijn gebeente klonk als een mini marimba. Ik voelde me te verlegen om zijn oratie te interrumperen, dus klom ik maar gauw verder.
Ik leek een eeuwigheid af te dalen, en de eelt op mijn handen maakte plaats voor blaren. Na nog een eeuwigheid veranderde er iets. beneden was er een licht te zien, nu nog vaag maar wel degelijk merkbaar. Ik klom verder. De nagenoeg doodse stilte van de put maakte plaats voor een zacht geruis op de achtergrond, en dit werd luider, steeds luider.
Daar stond ik dan opeens in een ware Engelse tuin. Zonovergoten was deze, en mijn ogen sloten rap, proberend snel als mogelijk te acclimatiseren. De wind ritselde door alle bomen, en het geruis streelde mijne oren. Vogelzang klonk alom. Het schouwspel vulde mij met genoegen. De put waar ik uit geklommen was was netjes onderhouden en door haar stenen groeide hier en daar een doornloze roos. Een houten dak beschermde de put voor regen die nooit leek te komen, zo blauw was de lucht. Ondanks dat was de omgeving een plaats van leven, geen enkel sprietje leek te dorsten. Ik keek naar het touw waarmee mijn handen het gevecht waren aangegaan, en deze was gevestigd in de grond. Ik trok deze steeds verder uit de put. Na een tijdje had ik die originele emmer weer in mijn handen, en ik plaatste deze neer. Dit was werkelijk een land van paradoxen. Mijn blik trok zich richting een statige villa die als parel in een oester lag op een nabijgelegen heuvel. Plots klinkt gefladder achter mij, ik schik en kijk op. Een enkele duif heeft zich op de put gevestigd en poetst de veren. Het kijkt op en staart mij met vragend aan, het hoofd gekanteld. Dan spreidt het de vleugels en stijgt op. Lieflijk koerend glijdt deze richting de villa. Als door het lot geroepen volgde ik het pad naar de heuvel.
Van dichterbij leek de villa nog groter dan wat van een afstandje al een erg flink onderkomen was. Een forse schoorsteen doorboorde de pannen van het dak, wat golfde als . Het fijne grind van een perfect onderhouden tuinpad knisperde onder mijn schoenen. In de bosjes ligt een enkel vogelnest met vier grote eieren, ondersteund door een bedje weidebloemen en als fort bewaakt door het stekelige rozenbosje. In de lucht hing een ziltige geur en verderop hoorde ik het klotsen van golven. Een statige juffrouw bewaterd de bloemen in de voortuin. Ze draagt een purperen jurk en witte handschoenen, haar hoofd is beschermt voor de bakkende zon met een galante rieten hoed, verfijnd met een perfect gebonden rode strik. De dame kijkt kort op en zette haar gieter neder. Met een nieuwsgierige blik benaderde ze me, en een na enkele stappen stond ze voor me, geduldig haar handen over elkaar gevouwen. Ze sprak tot me met een fluwelen stem: 'Kan ik je helpen, vreemdeling? We zien niet vaak reizigers vanuit onze eigen tuin aanwandelen.' Ik stamelde een antwoord: 'Oh, umm... Mijn excuses, ik had niet door dat ik in uw tuin was beland.' Hier wenkbrauwen verheffen zich even een beetje met verbazing, maar al gauw zegt ze: 'Als het gelegen uitkomt kun je ons vergezellen bij het diner.' Ze stak haar hand uit. Enigszins ongemakkelijk ik deze aan. Haar zonnehoed wierp een schaduw over haar gezicht, maar haar ogen waren vriendelijk en oprecht. 'Aangenaam kennis te maken.' Ze glimlachte, en het trok kraaienpoten om haar ogen. Ik lachte terug. 'Kom vooral binnen, juffrouw Helleveld zal je verder begeleiden tot de salon. Mijn broer zal hoogstwaarschijnlijk verscholen blijven in zijn werkkamer tot het diner. Dat zal zijn over een uur. Mijn naam is mevrouw Heldersdael, overigens.' Ze wenkt me richting de deur, en gaat terug naar haar bezigheden.