Er was eens, geen tweemaal, geen driemaal, geen aftelbaar maal dan eens, lang, lang g'leden, langer dan ik hebben kan, langer dan u drinken kunt, langer dan de grond aan kan, hier ver, ver vandaan, verder dan eenieder ooit ging, verder dan 't grootste water draagt, verder dan het omnipresente, omnisciente, drieëne oog reikt, een dwaas onder de naam van 'Ward'...
Deze eenmalig, lang g'leen bestaand, ver figuur, dat zichzelf Ward noemde, die door zijn buurman Ward genoemd werd, door zijn overbuurvrouw en haar tante Ward genoemd- en eigenlijk door iedereen die hem kende zo genoemd werd; was een buitengewoon zonderling figuur. Voorwaar, al hij deed was dwazig en dwaas'lijk. Dit was natuurlijk een onschuldige buitensporigheid voor de bewoners van Katowice en leidde vaak tot hilariteit. Maar op een dag ontdekte Ward - na het doelloos graven van een onmetelijke kuil - een magisch object dat verborgen was onder de aarde...
De hyperhyperkubus, 't's een hyperkubus met milde ADHD, d' zich in vier dimensies bevindt; 3 ruimte, 1 tyd. Ward de Dwaas stond erbij en hij ... pakt' d' magische hyperhyperkubus op. Na niet één, niet twee, niet drie, maar vier tellen verscheen 'r spontaan 'n misterieus figuur uit de hyperhyperkubus. "Gah, gah, gah!" luidde 't mistige karakter dat verstopt zat in de mist. "Vanwaar ontwaakt u mij?" vroeg 't personage wie wederom verstopt zat achter een muur van waterdamp...
'Nee maar,' antwoordde Ward. 't Is een octarienkleurige hyperhyperkubus uit niet de eerste, niet de tweede en, eeuuhm... niet de derde, maar de vierde dimensie! Dat kan ik niet bevatten.' Hij legde het voorwerp weer neer en met zijn schep groef hij verder in zijn onmetelijke kuil. 'Ach wel, u zijt een man met verstand,' begon het mistige karakter. 'Dat zie ik wel. Laat mij mijzelf nederig aan u introduceren als magistraat magiër van 't eerste kaliber in Octaris. Aan wie heb ik de eer...?' Maar deze moeilijke woorden gingen aan Ward voorbij, hij had immers nog heel wat werk te verrichten en het scheppen ging al flink wat moeilijker nu hij de schep ondersteboven hield. 'Ah, ik begrijp het,' zei de magiër. 'Vierdimensionale communicatie-constructies zijn niet voor iedereen even veilig. Als u uw naam wilt bewaren, mindert u zeker niet uw aanzien. Waar kan ik mee helpen?' En bij deze laatste zin had Ward zowaar even opgelet: 'Ah mijn schep, het blad is er af!' riep hij uit. 'Dat kan zeker verholpen worden,' antwoordde de magiër en plots, middens octarienstromen verscheen daar waar het handvat zat een nieuw blad en Ward kon nu met een tweezijdige schep verder de diepte in...
Graven dat Ward deed. Tot blaren en splinters zijn palmhuid vervingen. Tot zijn nek zeerde en versteef van knikken boven slaap. Tot zijn knei knikte en zijn voeten het staan begaven. Tot zijn schep één laatste stoot waagde en... pok. Een doffe dreun door de gangen van Ward's mijn. Voor de jonge dwaas zich af kan vragen wat zijn schop raakte zakken zijn benen in één en verdwijnt hem het licht voor de gaten...