Appelkaneelcakerecept: verschil tussen versies

Uit De FNM-wiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Daafje (overleg | bijdragen)
k aaaaaa
Daafje (overleg | bijdragen)
meer
 
(14 tussenliggende versies door 3 gebruikers niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
Hallo allemaal!! Welkom terug op mijn kookblog, met deze keer weer een heel speciaal recept aangeraden door een van mijn vele lezers. Misschien wel de bovengrens in de cakeverzameling: de appelkaneelcake! Met zijn gekruide en be-appelde aard, om dan nog niet te spreken van zijn goudbruine en gele tinten, is de appelkaneelcake de perfecte belichaming van de herfst.
Hallo allemaal!! Welkom terug op mijn kookblog, met deze keer weer een heel speciaal recept aangeraden door één van mijn vele lezers. Misschien wel de bovengrens in de cakeverzameling: de appelkaneelcake! Met zijn gekruide en be-appelde aard, om dan nog niet te spreken van zijn goudbruine en gele tinten, is de appelkaneelcake de perfecte belichaming van de herfst.


Het doet me denken aan tijden vele manen geleden. Alvorens de wereld zich dompelde onder de sneeuw, werd de oven verhit tot tweehonderd graden Celsius door mijn ma. Het was altijd een speciaal moment, aangezien zij die onder het oog van de maan ontnam van de plaatselijke boomgaard zonder enige daarvoor legaal verleende vergunningen. Een van die nachten was mijn slaaplust klein en mijn dwaalzucht groot, en dreef deze me tot het pad van mijn schuldige moederlief, de appeldief. In mijn slaapgewaad, gewapend met enkel de eerder op mijn bedstee gevestigde kaars trotseerde ik de koude nacht.
Het doet me denken aan tijden vele manen geleden. Alvorens de wereld zich dompelde onder de sneeuw, werd de oven verhit tot tweehonderd graden Celsius door mijn ma, ter voorbereiding op de steeds venijnigere winters. Het was altijd een speciaal moment, aangezien zij die appels voor de cake onder het oog van de maan ontnam van de plaatselijke boomgaard zonder enige daarvoor legaal verleende vergunningen. Één van die nachten was mijn slaaplust klein en mijn dwaalzucht groot, en dreef deze me tot het pad van mijn schuldige moederlief, de appeldief. Deze nachten waren koud en werden kouder, steeds kouder. In mijn slaapgewaad, gewapend met enkel de eerder op mijn bedstee gevestigde kaars trotseerde ik deze stille nacht.


Onder het bladerdak leidde het lot me tot een ouwe put, vergezeld door een forse kraai. De maan weerspiegelde in zijn kralen, en het was alsof de hele wereld erin verstopt zat. Deze sprak vlot: "Knarsen en kraken; symfonie van tanden, het marsen van kaken! Voeg grove kaneelsuiker toe voor een knapperige structuur! Nu zie je haar nog, maar de wereld zal jou verlaten. Ik ben de kraai van het laatste uur." Hij lokte mij met fraaie frasen en wenkte mij richting de put. Mijn inmiddels aangekomen moeder gebood mij: "Sluit de oren en treed niet nader, lief kind! Duivelsspel is het, het einde der zijn te prediken. Duivelsraad is het, de woorden van de helse poortwachter. Word niet de ongelukkige metgezel van de ontvoerde Persephone!" "Dwaas! Dwaas!" Kraste de kraai vals: "Vissen boven water worden aas! Laat achter de stervende wereld voor het eeuwige vuur! Ik ben de kraai van het laatste uur." Dezelfde dwaalzucht die mij te wandel porde, duwde mij richting de gapende put.
Onder het bladerdak leidde het lot me tot een ouwe put, vergezeld door een forse kraai. De maan weerspiegelde in zijn kralen, en het was alsof de hele wereld erin verstopt zat. Deze sprak vlot: "Knarsen en kraken; symfonie van tanden, het marsen van kaken! Voeg grove kaneelsuiker toe voor een knapperige structuur! Nu zie je haar nog, maar de wereld zal jou verlaten. Ik ben de kraai van het laatste uur." Hij lokte mij met fraaie frasen en wenkte mij richting de put. Mijn inmiddels aangekomen moeder gebood mij: "Sluit de oren en treed niet nader, lief kind! Duivelsspel is het, het einde der tijden te prediken. Duivelsraad is het, de woorden van de helse poortwachter. Word niet de ongelukkige metgezel van de ontvoerde Persephone!" "Dwaas! Dwaas!" Kraste de kraai vals: "Vissen boven water worden aas! Laat achter de stervende wereld voor het eeuwige vuur! Ik ben de kraai van het laatste uur." Dezelfde dwaalzucht die mij te wandel porde, duwde mij richting de gapende put.


=== De Put ===
Met twee stappen verwijderd van de put spreidde de kraai zijn vleugels en steeg ter hemel, flapperend en krassend. Ik draaide me om, maar mijn moederlief was nergens te bekennen. Ik staarde in de put, en een onmetelijke leegte staarde terug. Mijn kandelaar plaatste ik voor nu op de koude stenen en wierp de emmer gezekerd met touw naar benee. Na kort geroetsj werd de emmer met een knal tot stoppen gebracht, en het touw stond strak. Toch klonk er geen plons.


Met twee stappen verwijderd van de put spreidde de kraai zijn vleugels en steeg ter hemel, flapperend en krassend. Ik draaide me om, maar mijn moederlief was nergens te bekennen. Ik staarde in de put, en een onmetelijke leegte staarde terug. Ik plaatste mijn kandelaar op de koude stenen en wierp de emmer gezekerd met touw naar benee. Na kort geroetsj werd de emmer met een knal tot stoppen gebracht, en het touw stond strak. Toch klonk er geen plons.
Ik pakte mijn kandelaar. De nacht was stil, vredig. Voor nu straalde de sterren nog over mijn kruin en was mijn gids de maan. Niet langer. Mijn keerske zal volstaan. Zelfs in de donkerste tijden.
 
Het bescheiden licht van mijn vlammetje kaatste van de glimmende stenen aan de wand. Er klonk gedruip, ondanks dat de put droog stond. Metertje voor metertje daalde ik verder en verlichtte ik het donker, dieper de put in. Na een tijdje kwam ik een wrattige pad tegen. Hij gleed telkens iets naar beneden, voordat hij weer klom naar waar hij eerst gevestigd was. Ik sprak: 'Goedenavond.' De pad leek te schrikken en gleed ietsje verder, en fluisterde daarop geagiteerd enkele erg onchristelijke woorden. Hij sprak: 'Verdraaid zeg! Je zou niet kunnen beseffen hoe groot mijn verbazing is bij het treffen van een ander. Ik was precies in mijn ritme: ik klim een paar stappen omhoog, en deze rotswand brengt me op weer precies dezelfde plaats naar beneden, glad als een ingevette cakevorm. Wat spreek jij dan ook van 'avond', vreemdeling? Hier bestaat geen tijd. Dat er een morgen bestaat zou betekenen dat er ooit iets zou veranderen. Dat ik iets meer zou kunnen zijn dan wat er nu is. Maar wacht!! Jij, vreemdeling, was hier eerder niet. Zou Gods secondewijzer nu dan toch vooruit zijn gesprongen? Jij was er gister niet, betekenend dat er een gister bestond. Wat een gulle gift, vreemdeling! Een verleden, dat geeft ook toekomst!' De ouwe pad trilde van enthousiasme, en zijn gebeente klonk als een mini marimba. Ik voelde me te verlegen om zijn oratie te interrumperen, dus klom ik maar gauw verder.
 
Ik leek een eeuwigheid af te dalen, en de eelt op mijn handen maakte plaats voor blaren. Na nog een eeuwigheid veranderde er iets. beneden was er een licht te zien, nu nog vaag maar wel degelijk merkbaar. Ik klom verder. De nagenoeg doodse stilte van de put maakte plaats voor een zacht geruis op de achtergrond, en dit werd luider, steeds luider.
 
=== De Tuin ===
Daar stond ik dan opeens in een ware Engelse tuin. Zonovergoten was deze, en mijn ogen sloten rap, proberend snel als mogelijk te acclimatiseren. Ter verdediging tegen de brandende ster schuilde ik me onder de eerste de beste boom. De wind ritselde door de bossen waarmee ik was omringd, en het geruis streelde mijne oren. Vogelzang klonk alom. Het schouwspel vulde mij met genoegen. Ik keek op en tussen de wuivende bladeren zaten genesteld de meest rijpe appels die ik ooit heb gezien. Ik hoefde maar mijn hand uit te steken of hij ving een enkele perfecte goudrenet. De put waar ik uit geklommen was, was netjes onderhouden en door haar stenen groeide hier en daar een doornloze roos. Een houten dak beschermde de put voor regen die nooit leek te komen, zo blauw was de lucht. Ondanks dat was de omgeving een plaats van leven, geen enkel sprietje leek te dorsten. Ik keek naar het touw waarmee mijn handen het gevecht waren aangegaan en, in plaats van in emmer te eindigen, was deze was gezekerd aan de grond. Ik trok deze steeds verder uit de put. Na een tijdje had ik die originele emmer weer in mijn handen, en ik plaatste deze neer. Dit was werkelijk een land van paradoxen. Mijn blik trok zich richting een statige villa die als parel in een oester lag op een nabijgelegen heuvel. Plots klinkt gefladder achter mij, ik schrik en kijk op. Een enkele duif heeft zich op de put gevestigd en poetste de veren. Het kijkt op en staart mij met vragende blik aan, het hoofd gekanteld. Dan spreidt het de vleugels en stijgt op. Lieflijk koerend glijdt deze richting de villa, en ik volgde deze via het pad richting de heuvel.
 
Van dichterbij was de villa nog groter dan wat van een afstandje al een erg flink onderkomen scheen te zijn. Een forse schoorsteen doorboorde de pannen van het dak, wat golfde als heuvels tegen de horizon. Het fijne grind van een perfect onderhouden tuinpad knisperde onder mijn schoenen. In de bosjes ligt een enkel vogelnest met vier grote eieren, ondersteund door een bedje weidebloemen en als fort bewaakt door een stekelig rozenbosje. In de lucht hing een ziltige geur en verderop hoorde ik het klotsen van golven. Een statige juffrouw bewaterde de bloemen in de voortuin. Ze droeg een purperen jurk en witte handschoenen. Haar hoofd was beschermt voor de bakkende zon met een galante rieten hoed, verfijnd met een perfect gebonden rode strik. Haar hand was versierd met een fraaie gouden ring, gezet met een glinsterende edelsteen die mijn ogen als vanzelf trok. De dame kijkt kort op en zette haar gieter neder. Met een nieuwsgierige blik benaderde ze me, en een na enkele stappen stond ze voor me, geduldig haar handen over elkaar gevouwen. Ze sprak tot me: 'Kan ik je helpen, vreemdeling? We zien niet vaak reizigers vanuit onze eigen tuin aanwandelen.' Ik stamelde een antwoord: 'Oh, umm... Mijn excuses, ik had niet door dat ik in uw tuin was beland.' Haar wenkbrauwen verhieven zich een beetje met verbazing, maar al gauw zegt ze: 'Als het gelegen uitkomt kun je ons vergezellen bij het diner.' Ze stak haar hand uit. Enigszins ongemakkelijk nam ik deze aan, het voelde onbeleefd haar maar te laten hangen. Haar zonnehoed wierp een schaduw over haar gezicht, maar haar ogen waren vriendelijk en oprecht. 'Mijn naam is Felicia Heldersdael. Aangenaam kennis te maken.' Ze glimlachte, en het trok kraaienpoten om haar ogen. Ik lachte terug. 'Kom vooral binnen, juffrouw Helleveld zal je verder begeleiden tot de salon. Mijn broer zal hoogstwaarschijnlijk verscholen blijven in zijn werkkamer tot het diner. Dat zal zijn over een uur.' Ze wenkte me richting de deur, en ging terug naar haar bezigheden.
 
=== Het Huis ===
De ontmoeting met juffrouw Helleveld was kort en professioneel, en zij begeleidde me rond de villa naar de salon. Onderweg baadde ik in de overvloed die ik trof: een huiselijke entree richtte tot een statelijke gang met schilderijen die reikten van plafond tot vloer, elk een andere chique heer of mevrouw afbeeldend. Eveneens was de salon zelf een tempel tot de comfort en verfijnde smaak. Het had als centraal punt een gigantische open haard, waar een knetterend vuurtje zijn domein maakte. De juffrouw was niet van een uitgebreid gedag en verliet mij prompt om zich met andere zaken te bezigen. Ik had het al nauwelijks gemerkt, aangezien mijn blik was gevestigd op het uitzicht over de baai, die als een zachte hand haar water zekerde. Een kade aan de kust wees richting een klein te midden gelegen eiland, dicht bebost met lange, scherpe bomen, die als spitse oren stonden, zacht schommelend in de waaiende wind, luisterend naar al haar geheimen.
 
Al snel genoeg klonk de bel voor het diner. In vergelijking met het machtige statuur van het onderkomen leek deze bijeenkomst bijna mager in vergelijking. Na een korte introductie waren gezeten aan de nodeloos lange tafel vrouwe Heldersdael en haar broer aan één kant, mijzelf en hun andere gast aan de andere, met tussen elk persoon de ruimte over voor twee kamelen op elkaar gestapeld als Tetris-blokjes. Here Heldersdael leek een iets ingetogen kerel. Lang van postuur, maar daar zittende op zijn stoel leek hij bijna in zichzelf weg te krimpen. Hij was merkbaar jonger dan zijn zus. Zijn gezicht leek vriendelijk, maar hij lachte niet. Zijn bruine ogen leken geketend te zijn aan het bord voor zich, en hij at gedurende lange periodes geruisloos, zijn armen en handen nooit verder van zijn lichaam dan nodig. De enige momenten waar hij opkeek was om de ogen te ontmoeten van mijn mede-gast, die zich tegenover hem had gevestigd. De gast sprak: 'Hoe is de tuin, Felicia? Zijn de petunia's al doorgekomen?' Hij had zich gekleed in een donkerrood pak, en een geelkoper ketting wees naar een zakhorloge in zijn vest. Ééns in de zoveel tijd stelde hij de mouwen van zijn pak bij of verjoeg hij een pluisje van zijn schouders. Felicia antwoordde: 'Helaas geen geluk vandaag, Valentijn. Morgen zal weer een nieuwe kans zijn.' Beide knikten.
 
Het was weer even stil. Ergens in een andere kamer klonk het zachtjes tikken van een klok.
 
Valentijn draaide zich naar mij. 'Vertel eens meer. Waar kom je vandaan?' Zijn blauwe ogen keken me aan met een beleefde en geduldige nieuwsgierigheid. Voor zo'n simpele vraag had ik echter deze keer moeite een goed antwoord te formuleren, dus kauwde ik maar even verder om de tijd te kunnen rekken. Op dat moment kwam juffrouw Helleveld met een kan water binnengelopen. Ik slikte door. 'Ik ben uit de put geklommen,' antwoordde ik, niet in staat een beter antwoord te verzinnen. Wat volgde was een bijzonder gedempte reactie van mijn metgezellen, waardoor uiteindelijk ik nog het meest verbaasd overbleef. Terwijl juffrouw Helleveld mijn water inschonk keek ze me kort aan, maar toen ik terugkeek dartte haar ogen snel om mijn blik te ontwijken. Haar lippen waren een beetje op elkaar geperst. Spoedig verliet ze weer, kan in hand, met net iets haastige stappen.
 
Het gesprek aan tafel ging verder alsof ik nooit iets gezegd had, van het ene onbelangrijke onderwerp naar het andere. Na een tijdje stond Valentijn op en bedankte hij de gastheer en gastvrouw voor de maaltijd. Here Helders keek op en verbrak in een zeldzaam voorkomen de stilte: 'Is het niet al erg laat? We kunnen anders een kamer voor je klaar maken. 's Ochtends reizen zal je beter behagen, daar ben ik zeker van.' Valentijn keek hem aan, nog altijd glimlachend en zei: 'Het is een gul aanbod, Felix. Ik zal het helaas moeten afslaan gezien mijn verplichtingen elders. Morgen is weer een nieuwe dag.' Felix knikte en toonde een ongeoefende glimlach, maar er was teleurstelling te bespeuren in zijn ogen. Felicia verbrak de stilte: 'Het was in ieder geval fijn je weer te kunnen ontvangen, ik wens je wel thuis. Nu,' ze keek nu mijn kant op, 'Ons aanbod verlengt zich ook zeker tot jou, als het je gelegen is.' Er zat voor mij niet echt iets anders op en deze mensen leken aardig genoeg, dus aanvaardde ik hun voorstel dankbaar. Felicia riep juffrouw Helleveld. Deze begeleidde me tot mijn kamer.
 
De zon gleed vredig richting de horizon een beschilderde de lucht met oranje en geel. Vanuit mijn slaapkamerraam bewonderde ik de roze schapen die in zijn laatste licht baadden boven de baai die ik al vanuit de salon had kunnen zien. Was dit utopie? Ik hoorde het kraken van het huis de wind en hier en daar voetstappen verklappen. Het zachtjes piepen van de muren was haast therapeutisch. Tijd om naar bed te gaan.
 
=== Openbaring ===
Ik werd begroet door het kussen van mijn zijden bedje. Aan de horizon was de schemering van de nieuwe dag al gevorderd. Ik herinnerde me niet eens het moment dat ik in het bed stapte, zo vredig en spoedig was mijn nachtrust. De blaren aan mijn handen hadden zich geheeld, maar lieten niet eens hun stugge eelt achter. Mijn handen voelden zo zacht als mijn lakens. Toen ik door de deur de kamer verliet belette ik nauwelijks een aanvaring met een haastig voorbijkomende juffrouw Helleveld, die niet eens opkeek of in snelheid verminderde. Op de benedenverdieping ging vrouwe Heldersdael de schilderijen langs en stelde elke aandachtig bij, om vervolgens haar correctie te inspecteren en na enkele seconden deze terug te draaien. Ze leek me niet op te merken. Of deerde mijn aanwezigheid haar simpelweg niet? Ik dwaalde doelloos de salon binnen, waar de haard nog altijd ontstoken was en de baai even onveranderlijk het uitzicht verzorgde. De grootte en hoeveelheid van de kamers begon een gevoel van nieuwsgierigheid in me te inspireren. Het is aan mij deze nieuwe wereld te ontdekken en mij eigen te maken.
 
Met nu doelbewuste stappen beweeg ik me rond het huis. Ik kom een paar gastkamers tegen gelijkend aan de mijne. Er waren kleinere zitkamers, grote badkamers en lange gangen. In het trappenhuis nam ik de trap naar beneden en na enkele ogenblikken belandde ik in de keuken. Het leek hier wel alsof een wervelwind aan lijstjes had plaats gevonden. Zo ongeveer elk object in de keuken had een papiertje opgeplakt gekregen met een paar onzinnig ogende krabbels erop. De kastjes waren tot de nok gevuld met een willekeurig assortiment producten. Ik zag ergens een strijkijzer, 150 gram suiker, 3 wijnglazen en 200 gram boter een plank delen. Opeens dan hoor ik voetstappen dichterbij komen en merk ik op dat deze afkomstig zijn van een deur in de hoek van de kamer. Een sleutel draait het slot van deze los en vanuit de opening verschijnt mevrouw Helleveld. Wanneer ze mijn aanwezigheid opmerkt, sluit ze snel de deur achter zich. Ze fronste haar wenkbrauwen en staarde met haar ogen richting mij een staar die een boom zou kunnen laten vallen. Ze sprak: 'Mijn excuses, de brunch zal pas over een half uur geserveerd worden. In de tussentijd kunt u wachten in de salon of op uw kamer, de benedenverdieping is niet de juiste plaats voor gasten.' Haar beleefde taalgebruik kon haar bijtende toon niet neutraliseren, maar ik had het idee dat dat ook waarschijnlijk niet haar bedoeling was. Ik verontschuldigde me snel en liep de kamer uit. Terwijl ik dit deed hoorde ik achter me een sleutel die een slot dicht draaide.
 
Na deze escapade besloot ik dat het huis wel genoeg verkend was. Ik was nerveus om naar de lunch te gaan, vrezend dat ofwel Here ofwel Vrouwe Heldersdael een sluipende spion in hun huis niet zouden accepteren, maar dit leek niet eens vernomen te zijn. Of misschien deerde het hun wellicht niet. Na de brunch besloot ik dat het beter zou zijn mijn nieuwsgierigheid te smoren, en om de rust in mij terug te laten keren leek een wandeling langs de baai in orde.
 
Ze lag er nog even onveranderlijk als altijd, maar de mist lag als een deken over haar heen voelde koel aan mijn huid. Rustige golven likken aan de oever en vullen de lucht met een rustige en ritmische ruis. De omstandigheden leidden mij tot introspectie. Sinds te gaan slapen heb ik niet meer gedacht aan de rare situatie waarin ik me bevind, en de façade van normaliteit doen eraan afleiden. Waar bevond ik me eigenlijk? Wie waren deze mensen en hoe zijn zij hier gekomen? Is dit een droom of werkelijkheid? Zoveel vragen draaiden in mijn hoofd rond dat geen duidelijk antwoord zich door de mist kun drukken die in mijn hoofd even dik leek als die over de baai. Dit was toch niet de bedoeling, dacht ik, om nu mijn nieuwsgierigheid nog verder aan te wakkeren. Ik liep snel verder en vestigde mijn aandacht aan de rustige golven.
 
Even verderop rezen uit het water enkele mossige palen, waarop een kade gevestigd was. Deze was gemaakt van donker hout, dat door de decennia of misschien wel eeuwen verweerd en uitgemergeld voor mij verschijnt. Ik stap dichterbij. Aan de uiterste kant van de loopplank ligt een boot gelegen in het water, zacht wiegend in de stroming. Ik loop dichterbij. De mist lijkt mij nu te omhelzen, alsof de boot zich slechts in een droom mij voordeed, maar hier was ze toch echt. De boot voer niet vrij te water, maar was getekend met een oud een roestig slot aan de kade. Op de boot zelf was een metalen staaf gevestigd, aan het uiteinde een antieke lantaarn hangend, schommelend evenals de boot. Tegenover mij zag ik in de mist hetzelfde eiland wat ik vanuit mijn kamerraam al had gespot, vredig en donker in de mist. Uit de geluiden van de natuur ontstaat een ver geluid, maar komt snel dichterbij. Ik schrik en draai om, en langs mij vliegt een onhandige duif net te dicht over mijn hoofd langs mij, flapperend naar het eiland. Ik trok aan het slot: niks, behalve het geratel van de verweerde ketting. Ik ruk aan de ketting, maar deze hield zich vast tegen mijn bruutheid in. Een gedachte kwam in mij op: het eiland lag er verlaten in een baai, maar zonder deze boot is het haast een kooi.
 
Toen maakte ik een realisatie die zo overduidelijk was dat een peuter hem had kunnen maken, maar toch koelde deze mijn hart en deed het mijn rug rillen. Steeds sneller liep ik terug naar de wal, de oud kade kreunend onder mijn voortbewegende gewicht. Vervolgens langs de zonnige tuin en over de wegen liep verder, elke keer steeds sneller, hart harder bonkend, hopend dat hetgeen wat ik vrees geen gestalte heeft kunnen vinden. Ik kom aan waar ik eerder was, slechts een nacht en dagdeel geleden, en daar stond nog steeds de put waar ik mijn entree maakte. Voordat ik mezelf kon geruststellen liep ik ernaartoe, maar daar kon ik mijn ogen niet geloven: de put stond droog.
 
Een harde aarden bodem zat slechts enkele meters beneden de rand van de put waar slechts gister nog een portaal naar een andere wereld zat. Mijn benen voelden week. Duizelend en half strompelend zette ik mij neer op de grond en met verslagen blik tuurde ik voor mij uit. De val was opengezet, ik was er als een onwetende muis ingelopen en nu was met een knal het deurtje dichtgegooid en op slot gedaan. Was mijn lot dat van een gevangen dier? Een hert, ondersteboven bungelend aan een touw tussen de bomen, zal strubbelen en zich uitputten om maar te proberen weer vrij te komen. Toch zal het haar niks verder helpen. Is dit dwaasheid? Zal dwaasheid mijn enige steun zijn wanneer wijsheid mij verlaat? Ik bleef enkele momenten zitten. Voor de hoeveelheid chaos in mijn hoofd was de rust om me heen bijna komisch.  Ik merkte, het menselijk brein is een krachtig iets, het kan orkanen maken die je met slaande windstoten meesleurt en die je meer kunnen pijnigen dan elk zwaard, maar alle tumult zit gesloten in mijn hersenpan. Ik stond op en mijn gedachten ordenden zich. Mijn lijden was als een stampende mier in het gras, en de wereld zou mij niet waarnemen noch aandacht geven.
 
Ik nam mijn omgeving tot me. Had iemand ooit een kooi als deze kunnen bedenken? Ik kon schreeuwen, lachen, dansen, rennen, niemand zou mij stoppen! Ik hoorde de vogels zingen, en ik zong ze na! De bloemen naast me bloeiden, en ik plukte een mooi exemplaar. Boven mij zag ik de gelende lucht van de zomeravond waarachter het tralies geheel in het niets lijkt te vallen. 
 
...
 
Uiteindelijk zat aan de eettafel weer hetzelfde gezelschap als wat gisteren had plaatsgenomen. Ook waren de gespreksonderwerpen even enerverend, van tegenstribbelende petunia's met positieve hoop voor morgen tot het pluisje dat op het bord van Felix terecht was gekomen. Alweer stond Valentijn volgens schema op en kondigde hij zijn vertrek aan, tot teleurstelling van Felix. Na bij het diner continue gezeten te hebben moest ik bijna opnieuw even gaan zitten na de vermoeiing dezelfde gesprekken weer aan te moeten horen.
 
Ik liep de salon in met het wakkere vuurtje. Felix had plaatsgenomen op de bank en was stil een boek aan het lezen, de plaats naast hem was leeg. Om de tijd te doden bekeek ik de boekenkast die tegen de muur stond, speurend naar iets wat mijn verveling zou kunnen verdrijven. Na een tijdje legde Felix zijn boek neer op het tafeltje voor hem, stond op en verliet de kamer. Enkele momenten later hoor ik op de gang een deur openen en sluiten. Het boek wat hij had gedeponeerd had een gulden strook die zijn voortgang in het boek markeerde en de rode kaft was versierd met zilver gekleurde letters die de titel opmaakten. Ik besloot een kijkje van dichtbij te nemen. Het boek was redelijk zwaar, tenminste enkele honderden pagina's. Ik sloeg het open, maar mijn aandacht vestigde zich in plaats van op de tekst op een opgevouwen papiertje wat eruit viel. Ik legde het boek weer neer en ontvouwde het papiertje waarop handgeschreven stond: 
 
''Je gezicht, steeds dichterbij,''
 
''de aanraking, je zoete lach.''


Ik pakte mijn kandelaar. De nacht was stil, vredig. Voor nu straalde de sterren nog over mijn kruin en was mijn gids de maan. Niet langer. Mijn keerske zal volstaan. Zelfs in de donkerste tijden.
''De dromen van je achtervolgen mij''
 
''bij het aanbreken van de nieuwe dag.''
 
 
''Alles in mij tracht te temmen,''
 
''die passie waarvoor de Sirenes zingen.''
 
''Maar mijn hart barst snel al uit zijn voegen,''
 
''en vraagt van mij tienduizend dingen:''
 
 
''De woorden te vinden die je bekoren,''
 
''de moed te vinden ze te laten horen.''
 
''Je alles te geven, je te overspoelen.''
 
''De doorns van de roos proberen niet te voelen.''
 
 
''Je te laten struikelen in de gangen,''
 
''om je daarna in mijn armen op te vangen.''
 
''Dit gedicht je met passie voor te dragen''
 
''en dan je voorgoed de mijne te vragen.''
 
 
''Kon ik maar in je hoofd een kijkje nemen''
 
''en proberen je gedachten te meten.''
 
''Er zijn zoveel dingen die ik zou willen zeggen,''
 
''waarop ik het antwoord niet durf te weten:''
 
 
''<nowiki/>'Omringt ons de storm,''
 
''en breekt 's scheeps mast:''
 
''Wanneer de nacht ons halen zal,''
 
''houd jij mij dan vast?'''
 
 
''Mijn duivel fluistert: 'laat je verborgen,''
 
''houd je stil en klein.'''
 
''Ik spreek een spreuk en doof mijn hart:''


Het bescheiden licht van mijn vlammetje kaatste van de glimmende stenen aan de wand. Er klonk gedruip, ondanks dat de put droog stond. Metertje voor metertje daalde ik verder en verlichtte ik het donker. Na een tijdje kwam ik een wrattige pad tegen. Hij gleed telkens iets naar beneden, voordat hij op klom naar waar hij eerst gevestigd was. Ik sprak: 'Goedenavond.' De pad leek te schrikken en gleed ietsje verder, en fluisterde daarop geagiteerd enkele erg onchristelijke woorden. Hij sprak: 'Verdraaid zeg! Je zou niet kunnen beseffen hoe groot mijn verbazing is bij het treffen van een ander. Ik was precies in mijn ritme: ik klim een paar stappen omhoog, en deze rotswand brengt me op weer precies dezelfde plaats naar beneden, glad als een ingevette cakevorm. Wat spreek jij dan ook van 'avond', vreemdeling? Hier bestaat geen tijd. Dat er een morgen bestaat zou betekenen dat er ooit iets zou veranderen. Dat ik iets meer zou kunnen zijn dan wat er nu is. Maar wacht!! Jij, vreemdeling, was hier eerder niet. Zou de klokwijzer dan toch vooruit zijn gesprongen. Jij was er gister niet, betekenend dat er een gister bestond. Wat een gulle gift, vreemdeling! Een verleden, dat geeft ook toekomst!' De ouwe pad trilde van enthousiasme, en zijn gebeente klonk als een mini marimba. Ik voelde me te verlegen om zijn oratie te interrumperen, dus klom ik maar gauw verder.
''Morgen zal een nieuwe dag zijn.''


Ik leek een eeuwigheid af te dalen, en de eelt op mijn handen maakte plaats voor blaren. Na nog een eeuwigheid veranderde er iets. beneden was er een licht te zien, nu nog vaag maar wel degelijk merkbaar. Ik klom verder. De nagenoeg doodse stilte van de put maakte plaats voor een zacht geruis op de achtergrond, en het werd luider, steeds luider.




Ik bloosde. Wellicht was het niet de bedoeling dat ik dit nu aan het lezen was. Op de gang klonk weer het kraken van een deur, kort daarna gevolgd door voetstappen. Vrezend nog meer slechte indrukken te maken stopte ik het papiertje snel terug in het boek en legde ik deze neer. Gehaast probeerde ik geruisloos van mijn ene naar de andere voet springend zo snel mogelijk me weer bij de boekenkast plaatsen.


Daar stond ik opeens dan in een ware Engelse tuin. Zonovergoten was deze, en mijn ogen sloten rap, proberend snel als mogelijk te acclimatiseren. De wind ritselde door alle bomen, en het geruis streelde mijne oren. Vogelzang klonk alom. Het schouwspel vulde mij met genoegen. De put waar ik uit geklommen was was netjes onderhouden en door haar stenen groeide hier en daar een doornloze roos. Een houten dak beschermde de put voor regen die nooit leek te komen, zo blauw was de lucht. Ondanks dat was de omgeving een plaats van leven, geen enkel sprietje leek te dorsten. Ik keek naar het touw waarmee mijn handen het gevecht waren aangegaan, en deze was gevestigd in de grond. Ik trok deze steeds verder uit de put. Na een tijdje had ik die originele emmer weer in mijn handen, en ik plaatste deze neer. Dit was werkelijk een land van paradoxen. Mijn blik trok zich richting een statige villa die als parel in een oester lag op een nabijgelegen heuvel. Plots klinkt gefladder achter mij, ik schik en kijk op. Een enkele duif heeft zich op de put gevestigd en poetst de veren. Het kijkt op en staart mij met vragend aan, het hoofd gekanteld. Dan spreidt het de vleugels en stijgt op. Lieflijk koerend glijdt deze richting de villa. Als door het lot geroepen volgde ik het pad naar de heuvel.
__NOTOC__

Huidige versie van 20 nov 2025 13:57

Hallo allemaal!! Welkom terug op mijn kookblog, met deze keer weer een heel speciaal recept aangeraden door één van mijn vele lezers. Misschien wel de bovengrens in de cakeverzameling: de appelkaneelcake! Met zijn gekruide en be-appelde aard, om dan nog niet te spreken van zijn goudbruine en gele tinten, is de appelkaneelcake de perfecte belichaming van de herfst.

Het doet me denken aan tijden vele manen geleden. Alvorens de wereld zich dompelde onder de sneeuw, werd de oven verhit tot tweehonderd graden Celsius door mijn ma, ter voorbereiding op de steeds venijnigere winters. Het was altijd een speciaal moment, aangezien zij die appels voor de cake onder het oog van de maan ontnam van de plaatselijke boomgaard zonder enige daarvoor legaal verleende vergunningen. Één van die nachten was mijn slaaplust klein en mijn dwaalzucht groot, en dreef deze me tot het pad van mijn schuldige moederlief, de appeldief. Deze nachten waren koud en werden kouder, steeds kouder. In mijn slaapgewaad, gewapend met enkel de eerder op mijn bedstee gevestigde kaars trotseerde ik deze stille nacht.

Onder het bladerdak leidde het lot me tot een ouwe put, vergezeld door een forse kraai. De maan weerspiegelde in zijn kralen, en het was alsof de hele wereld erin verstopt zat. Deze sprak vlot: "Knarsen en kraken; symfonie van tanden, het marsen van kaken! Voeg grove kaneelsuiker toe voor een knapperige structuur! Nu zie je haar nog, maar de wereld zal jou verlaten. Ik ben de kraai van het laatste uur." Hij lokte mij met fraaie frasen en wenkte mij richting de put. Mijn inmiddels aangekomen moeder gebood mij: "Sluit de oren en treed niet nader, lief kind! Duivelsspel is het, het einde der tijden te prediken. Duivelsraad is het, de woorden van de helse poortwachter. Word niet de ongelukkige metgezel van de ontvoerde Persephone!" "Dwaas! Dwaas!" Kraste de kraai vals: "Vissen boven water worden aas! Laat achter de stervende wereld voor het eeuwige vuur! Ik ben de kraai van het laatste uur." Dezelfde dwaalzucht die mij te wandel porde, duwde mij richting de gapende put.

De Put

Met twee stappen verwijderd van de put spreidde de kraai zijn vleugels en steeg ter hemel, flapperend en krassend. Ik draaide me om, maar mijn moederlief was nergens te bekennen. Ik staarde in de put, en een onmetelijke leegte staarde terug. Mijn kandelaar plaatste ik voor nu op de koude stenen en wierp de emmer gezekerd met touw naar benee. Na kort geroetsj werd de emmer met een knal tot stoppen gebracht, en het touw stond strak. Toch klonk er geen plons.

Ik pakte mijn kandelaar. De nacht was stil, vredig. Voor nu straalde de sterren nog over mijn kruin en was mijn gids de maan. Niet langer. Mijn keerske zal volstaan. Zelfs in de donkerste tijden.

Het bescheiden licht van mijn vlammetje kaatste van de glimmende stenen aan de wand. Er klonk gedruip, ondanks dat de put droog stond. Metertje voor metertje daalde ik verder en verlichtte ik het donker, dieper de put in. Na een tijdje kwam ik een wrattige pad tegen. Hij gleed telkens iets naar beneden, voordat hij weer klom naar waar hij eerst gevestigd was. Ik sprak: 'Goedenavond.' De pad leek te schrikken en gleed ietsje verder, en fluisterde daarop geagiteerd enkele erg onchristelijke woorden. Hij sprak: 'Verdraaid zeg! Je zou niet kunnen beseffen hoe groot mijn verbazing is bij het treffen van een ander. Ik was precies in mijn ritme: ik klim een paar stappen omhoog, en deze rotswand brengt me op weer precies dezelfde plaats naar beneden, glad als een ingevette cakevorm. Wat spreek jij dan ook van 'avond', vreemdeling? Hier bestaat geen tijd. Dat er een morgen bestaat zou betekenen dat er ooit iets zou veranderen. Dat ik iets meer zou kunnen zijn dan wat er nu is. Maar wacht!! Jij, vreemdeling, was hier eerder niet. Zou Gods secondewijzer nu dan toch vooruit zijn gesprongen? Jij was er gister niet, betekenend dat er een gister bestond. Wat een gulle gift, vreemdeling! Een verleden, dat geeft ook toekomst!' De ouwe pad trilde van enthousiasme, en zijn gebeente klonk als een mini marimba. Ik voelde me te verlegen om zijn oratie te interrumperen, dus klom ik maar gauw verder.

Ik leek een eeuwigheid af te dalen, en de eelt op mijn handen maakte plaats voor blaren. Na nog een eeuwigheid veranderde er iets. beneden was er een licht te zien, nu nog vaag maar wel degelijk merkbaar. Ik klom verder. De nagenoeg doodse stilte van de put maakte plaats voor een zacht geruis op de achtergrond, en dit werd luider, steeds luider.

De Tuin

Daar stond ik dan opeens in een ware Engelse tuin. Zonovergoten was deze, en mijn ogen sloten rap, proberend snel als mogelijk te acclimatiseren. Ter verdediging tegen de brandende ster schuilde ik me onder de eerste de beste boom. De wind ritselde door de bossen waarmee ik was omringd, en het geruis streelde mijne oren. Vogelzang klonk alom. Het schouwspel vulde mij met genoegen. Ik keek op en tussen de wuivende bladeren zaten genesteld de meest rijpe appels die ik ooit heb gezien. Ik hoefde maar mijn hand uit te steken of hij ving een enkele perfecte goudrenet. De put waar ik uit geklommen was, was netjes onderhouden en door haar stenen groeide hier en daar een doornloze roos. Een houten dak beschermde de put voor regen die nooit leek te komen, zo blauw was de lucht. Ondanks dat was de omgeving een plaats van leven, geen enkel sprietje leek te dorsten. Ik keek naar het touw waarmee mijn handen het gevecht waren aangegaan en, in plaats van in emmer te eindigen, was deze was gezekerd aan de grond. Ik trok deze steeds verder uit de put. Na een tijdje had ik die originele emmer weer in mijn handen, en ik plaatste deze neer. Dit was werkelijk een land van paradoxen. Mijn blik trok zich richting een statige villa die als parel in een oester lag op een nabijgelegen heuvel. Plots klinkt gefladder achter mij, ik schrik en kijk op. Een enkele duif heeft zich op de put gevestigd en poetste de veren. Het kijkt op en staart mij met vragende blik aan, het hoofd gekanteld. Dan spreidt het de vleugels en stijgt op. Lieflijk koerend glijdt deze richting de villa, en ik volgde deze via het pad richting de heuvel.

Van dichterbij was de villa nog groter dan wat van een afstandje al een erg flink onderkomen scheen te zijn. Een forse schoorsteen doorboorde de pannen van het dak, wat golfde als heuvels tegen de horizon. Het fijne grind van een perfect onderhouden tuinpad knisperde onder mijn schoenen. In de bosjes ligt een enkel vogelnest met vier grote eieren, ondersteund door een bedje weidebloemen en als fort bewaakt door een stekelig rozenbosje. In de lucht hing een ziltige geur en verderop hoorde ik het klotsen van golven. Een statige juffrouw bewaterde de bloemen in de voortuin. Ze droeg een purperen jurk en witte handschoenen. Haar hoofd was beschermt voor de bakkende zon met een galante rieten hoed, verfijnd met een perfect gebonden rode strik. Haar hand was versierd met een fraaie gouden ring, gezet met een glinsterende edelsteen die mijn ogen als vanzelf trok. De dame kijkt kort op en zette haar gieter neder. Met een nieuwsgierige blik benaderde ze me, en een na enkele stappen stond ze voor me, geduldig haar handen over elkaar gevouwen. Ze sprak tot me: 'Kan ik je helpen, vreemdeling? We zien niet vaak reizigers vanuit onze eigen tuin aanwandelen.' Ik stamelde een antwoord: 'Oh, umm... Mijn excuses, ik had niet door dat ik in uw tuin was beland.' Haar wenkbrauwen verhieven zich een beetje met verbazing, maar al gauw zegt ze: 'Als het gelegen uitkomt kun je ons vergezellen bij het diner.' Ze stak haar hand uit. Enigszins ongemakkelijk nam ik deze aan, het voelde onbeleefd haar maar te laten hangen. Haar zonnehoed wierp een schaduw over haar gezicht, maar haar ogen waren vriendelijk en oprecht. 'Mijn naam is Felicia Heldersdael. Aangenaam kennis te maken.' Ze glimlachte, en het trok kraaienpoten om haar ogen. Ik lachte terug. 'Kom vooral binnen, juffrouw Helleveld zal je verder begeleiden tot de salon. Mijn broer zal hoogstwaarschijnlijk verscholen blijven in zijn werkkamer tot het diner. Dat zal zijn over een uur.' Ze wenkte me richting de deur, en ging terug naar haar bezigheden.

Het Huis

De ontmoeting met juffrouw Helleveld was kort en professioneel, en zij begeleidde me rond de villa naar de salon. Onderweg baadde ik in de overvloed die ik trof: een huiselijke entree richtte tot een statelijke gang met schilderijen die reikten van plafond tot vloer, elk een andere chique heer of mevrouw afbeeldend. Eveneens was de salon zelf een tempel tot de comfort en verfijnde smaak. Het had als centraal punt een gigantische open haard, waar een knetterend vuurtje zijn domein maakte. De juffrouw was niet van een uitgebreid gedag en verliet mij prompt om zich met andere zaken te bezigen. Ik had het al nauwelijks gemerkt, aangezien mijn blik was gevestigd op het uitzicht over de baai, die als een zachte hand haar water zekerde. Een kade aan de kust wees richting een klein te midden gelegen eiland, dicht bebost met lange, scherpe bomen, die als spitse oren stonden, zacht schommelend in de waaiende wind, luisterend naar al haar geheimen.

Al snel genoeg klonk de bel voor het diner. In vergelijking met het machtige statuur van het onderkomen leek deze bijeenkomst bijna mager in vergelijking. Na een korte introductie waren gezeten aan de nodeloos lange tafel vrouwe Heldersdael en haar broer aan één kant, mijzelf en hun andere gast aan de andere, met tussen elk persoon de ruimte over voor twee kamelen op elkaar gestapeld als Tetris-blokjes. Here Heldersdael leek een iets ingetogen kerel. Lang van postuur, maar daar zittende op zijn stoel leek hij bijna in zichzelf weg te krimpen. Hij was merkbaar jonger dan zijn zus. Zijn gezicht leek vriendelijk, maar hij lachte niet. Zijn bruine ogen leken geketend te zijn aan het bord voor zich, en hij at gedurende lange periodes geruisloos, zijn armen en handen nooit verder van zijn lichaam dan nodig. De enige momenten waar hij opkeek was om de ogen te ontmoeten van mijn mede-gast, die zich tegenover hem had gevestigd. De gast sprak: 'Hoe is de tuin, Felicia? Zijn de petunia's al doorgekomen?' Hij had zich gekleed in een donkerrood pak, en een geelkoper ketting wees naar een zakhorloge in zijn vest. Ééns in de zoveel tijd stelde hij de mouwen van zijn pak bij of verjoeg hij een pluisje van zijn schouders. Felicia antwoordde: 'Helaas geen geluk vandaag, Valentijn. Morgen zal weer een nieuwe kans zijn.' Beide knikten.

Het was weer even stil. Ergens in een andere kamer klonk het zachtjes tikken van een klok.

Valentijn draaide zich naar mij. 'Vertel eens meer. Waar kom je vandaan?' Zijn blauwe ogen keken me aan met een beleefde en geduldige nieuwsgierigheid. Voor zo'n simpele vraag had ik echter deze keer moeite een goed antwoord te formuleren, dus kauwde ik maar even verder om de tijd te kunnen rekken. Op dat moment kwam juffrouw Helleveld met een kan water binnengelopen. Ik slikte door. 'Ik ben uit de put geklommen,' antwoordde ik, niet in staat een beter antwoord te verzinnen. Wat volgde was een bijzonder gedempte reactie van mijn metgezellen, waardoor uiteindelijk ik nog het meest verbaasd overbleef. Terwijl juffrouw Helleveld mijn water inschonk keek ze me kort aan, maar toen ik terugkeek dartte haar ogen snel om mijn blik te ontwijken. Haar lippen waren een beetje op elkaar geperst. Spoedig verliet ze weer, kan in hand, met net iets haastige stappen.

Het gesprek aan tafel ging verder alsof ik nooit iets gezegd had, van het ene onbelangrijke onderwerp naar het andere. Na een tijdje stond Valentijn op en bedankte hij de gastheer en gastvrouw voor de maaltijd. Here Helders keek op en verbrak in een zeldzaam voorkomen de stilte: 'Is het niet al erg laat? We kunnen anders een kamer voor je klaar maken. 's Ochtends reizen zal je beter behagen, daar ben ik zeker van.' Valentijn keek hem aan, nog altijd glimlachend en zei: 'Het is een gul aanbod, Felix. Ik zal het helaas moeten afslaan gezien mijn verplichtingen elders. Morgen is weer een nieuwe dag.' Felix knikte en toonde een ongeoefende glimlach, maar er was teleurstelling te bespeuren in zijn ogen. Felicia verbrak de stilte: 'Het was in ieder geval fijn je weer te kunnen ontvangen, ik wens je wel thuis. Nu,' ze keek nu mijn kant op, 'Ons aanbod verlengt zich ook zeker tot jou, als het je gelegen is.' Er zat voor mij niet echt iets anders op en deze mensen leken aardig genoeg, dus aanvaardde ik hun voorstel dankbaar. Felicia riep juffrouw Helleveld. Deze begeleidde me tot mijn kamer.

De zon gleed vredig richting de horizon een beschilderde de lucht met oranje en geel. Vanuit mijn slaapkamerraam bewonderde ik de roze schapen die in zijn laatste licht baadden boven de baai die ik al vanuit de salon had kunnen zien. Was dit utopie? Ik hoorde het kraken van het huis de wind en hier en daar voetstappen verklappen. Het zachtjes piepen van de muren was haast therapeutisch. Tijd om naar bed te gaan.

Openbaring

Ik werd begroet door het kussen van mijn zijden bedje. Aan de horizon was de schemering van de nieuwe dag al gevorderd. Ik herinnerde me niet eens het moment dat ik in het bed stapte, zo vredig en spoedig was mijn nachtrust. De blaren aan mijn handen hadden zich geheeld, maar lieten niet eens hun stugge eelt achter. Mijn handen voelden zo zacht als mijn lakens. Toen ik door de deur de kamer verliet belette ik nauwelijks een aanvaring met een haastig voorbijkomende juffrouw Helleveld, die niet eens opkeek of in snelheid verminderde. Op de benedenverdieping ging vrouwe Heldersdael de schilderijen langs en stelde elke aandachtig bij, om vervolgens haar correctie te inspecteren en na enkele seconden deze terug te draaien. Ze leek me niet op te merken. Of deerde mijn aanwezigheid haar simpelweg niet? Ik dwaalde doelloos de salon binnen, waar de haard nog altijd ontstoken was en de baai even onveranderlijk het uitzicht verzorgde. De grootte en hoeveelheid van de kamers begon een gevoel van nieuwsgierigheid in me te inspireren. Het is aan mij deze nieuwe wereld te ontdekken en mij eigen te maken.

Met nu doelbewuste stappen beweeg ik me rond het huis. Ik kom een paar gastkamers tegen gelijkend aan de mijne. Er waren kleinere zitkamers, grote badkamers en lange gangen. In het trappenhuis nam ik de trap naar beneden en na enkele ogenblikken belandde ik in de keuken. Het leek hier wel alsof een wervelwind aan lijstjes had plaats gevonden. Zo ongeveer elk object in de keuken had een papiertje opgeplakt gekregen met een paar onzinnig ogende krabbels erop. De kastjes waren tot de nok gevuld met een willekeurig assortiment producten. Ik zag ergens een strijkijzer, 150 gram suiker, 3 wijnglazen en 200 gram boter een plank delen. Opeens dan hoor ik voetstappen dichterbij komen en merk ik op dat deze afkomstig zijn van een deur in de hoek van de kamer. Een sleutel draait het slot van deze los en vanuit de opening verschijnt mevrouw Helleveld. Wanneer ze mijn aanwezigheid opmerkt, sluit ze snel de deur achter zich. Ze fronste haar wenkbrauwen en staarde met haar ogen richting mij een staar die een boom zou kunnen laten vallen. Ze sprak: 'Mijn excuses, de brunch zal pas over een half uur geserveerd worden. In de tussentijd kunt u wachten in de salon of op uw kamer, de benedenverdieping is niet de juiste plaats voor gasten.' Haar beleefde taalgebruik kon haar bijtende toon niet neutraliseren, maar ik had het idee dat dat ook waarschijnlijk niet haar bedoeling was. Ik verontschuldigde me snel en liep de kamer uit. Terwijl ik dit deed hoorde ik achter me een sleutel die een slot dicht draaide.

Na deze escapade besloot ik dat het huis wel genoeg verkend was. Ik was nerveus om naar de lunch te gaan, vrezend dat ofwel Here ofwel Vrouwe Heldersdael een sluipende spion in hun huis niet zouden accepteren, maar dit leek niet eens vernomen te zijn. Of misschien deerde het hun wellicht niet. Na de brunch besloot ik dat het beter zou zijn mijn nieuwsgierigheid te smoren, en om de rust in mij terug te laten keren leek een wandeling langs de baai in orde.

Ze lag er nog even onveranderlijk als altijd, maar de mist lag als een deken over haar heen voelde koel aan mijn huid. Rustige golven likken aan de oever en vullen de lucht met een rustige en ritmische ruis. De omstandigheden leidden mij tot introspectie. Sinds te gaan slapen heb ik niet meer gedacht aan de rare situatie waarin ik me bevind, en de façade van normaliteit doen eraan afleiden. Waar bevond ik me eigenlijk? Wie waren deze mensen en hoe zijn zij hier gekomen? Is dit een droom of werkelijkheid? Zoveel vragen draaiden in mijn hoofd rond dat geen duidelijk antwoord zich door de mist kun drukken die in mijn hoofd even dik leek als die over de baai. Dit was toch niet de bedoeling, dacht ik, om nu mijn nieuwsgierigheid nog verder aan te wakkeren. Ik liep snel verder en vestigde mijn aandacht aan de rustige golven.

Even verderop rezen uit het water enkele mossige palen, waarop een kade gevestigd was. Deze was gemaakt van donker hout, dat door de decennia of misschien wel eeuwen verweerd en uitgemergeld voor mij verschijnt. Ik stap dichterbij. Aan de uiterste kant van de loopplank ligt een boot gelegen in het water, zacht wiegend in de stroming. Ik loop dichterbij. De mist lijkt mij nu te omhelzen, alsof de boot zich slechts in een droom mij voordeed, maar hier was ze toch echt. De boot voer niet vrij te water, maar was getekend met een oud een roestig slot aan de kade. Op de boot zelf was een metalen staaf gevestigd, aan het uiteinde een antieke lantaarn hangend, schommelend evenals de boot. Tegenover mij zag ik in de mist hetzelfde eiland wat ik vanuit mijn kamerraam al had gespot, vredig en donker in de mist. Uit de geluiden van de natuur ontstaat een ver geluid, maar komt snel dichterbij. Ik schrik en draai om, en langs mij vliegt een onhandige duif net te dicht over mijn hoofd langs mij, flapperend naar het eiland. Ik trok aan het slot: niks, behalve het geratel van de verweerde ketting. Ik ruk aan de ketting, maar deze hield zich vast tegen mijn bruutheid in. Een gedachte kwam in mij op: het eiland lag er verlaten in een baai, maar zonder deze boot is het haast een kooi.

Toen maakte ik een realisatie die zo overduidelijk was dat een peuter hem had kunnen maken, maar toch koelde deze mijn hart en deed het mijn rug rillen. Steeds sneller liep ik terug naar de wal, de oud kade kreunend onder mijn voortbewegende gewicht. Vervolgens langs de zonnige tuin en over de wegen liep verder, elke keer steeds sneller, hart harder bonkend, hopend dat hetgeen wat ik vrees geen gestalte heeft kunnen vinden. Ik kom aan waar ik eerder was, slechts een nacht en dagdeel geleden, en daar stond nog steeds de put waar ik mijn entree maakte. Voordat ik mezelf kon geruststellen liep ik ernaartoe, maar daar kon ik mijn ogen niet geloven: de put stond droog.

Een harde aarden bodem zat slechts enkele meters beneden de rand van de put waar slechts gister nog een portaal naar een andere wereld zat. Mijn benen voelden week. Duizelend en half strompelend zette ik mij neer op de grond en met verslagen blik tuurde ik voor mij uit. De val was opengezet, ik was er als een onwetende muis ingelopen en nu was met een knal het deurtje dichtgegooid en op slot gedaan. Was mijn lot dat van een gevangen dier? Een hert, ondersteboven bungelend aan een touw tussen de bomen, zal strubbelen en zich uitputten om maar te proberen weer vrij te komen. Toch zal het haar niks verder helpen. Is dit dwaasheid? Zal dwaasheid mijn enige steun zijn wanneer wijsheid mij verlaat? Ik bleef enkele momenten zitten. Voor de hoeveelheid chaos in mijn hoofd was de rust om me heen bijna komisch. Ik merkte, het menselijk brein is een krachtig iets, het kan orkanen maken die je met slaande windstoten meesleurt en die je meer kunnen pijnigen dan elk zwaard, maar alle tumult zit gesloten in mijn hersenpan. Ik stond op en mijn gedachten ordenden zich. Mijn lijden was als een stampende mier in het gras, en de wereld zou mij niet waarnemen noch aandacht geven.

Ik nam mijn omgeving tot me. Had iemand ooit een kooi als deze kunnen bedenken? Ik kon schreeuwen, lachen, dansen, rennen, niemand zou mij stoppen! Ik hoorde de vogels zingen, en ik zong ze na! De bloemen naast me bloeiden, en ik plukte een mooi exemplaar. Boven mij zag ik de gelende lucht van de zomeravond waarachter het tralies geheel in het niets lijkt te vallen.

...

Uiteindelijk zat aan de eettafel weer hetzelfde gezelschap als wat gisteren had plaatsgenomen. Ook waren de gespreksonderwerpen even enerverend, van tegenstribbelende petunia's met positieve hoop voor morgen tot het pluisje dat op het bord van Felix terecht was gekomen. Alweer stond Valentijn volgens schema op en kondigde hij zijn vertrek aan, tot teleurstelling van Felix. Na bij het diner continue gezeten te hebben moest ik bijna opnieuw even gaan zitten na de vermoeiing dezelfde gesprekken weer aan te moeten horen.

Ik liep de salon in met het wakkere vuurtje. Felix had plaatsgenomen op de bank en was stil een boek aan het lezen, de plaats naast hem was leeg. Om de tijd te doden bekeek ik de boekenkast die tegen de muur stond, speurend naar iets wat mijn verveling zou kunnen verdrijven. Na een tijdje legde Felix zijn boek neer op het tafeltje voor hem, stond op en verliet de kamer. Enkele momenten later hoor ik op de gang een deur openen en sluiten. Het boek wat hij had gedeponeerd had een gulden strook die zijn voortgang in het boek markeerde en de rode kaft was versierd met zilver gekleurde letters die de titel opmaakten. Ik besloot een kijkje van dichtbij te nemen. Het boek was redelijk zwaar, tenminste enkele honderden pagina's. Ik sloeg het open, maar mijn aandacht vestigde zich in plaats van op de tekst op een opgevouwen papiertje wat eruit viel. Ik legde het boek weer neer en ontvouwde het papiertje waarop handgeschreven stond:

Je gezicht, steeds dichterbij,

de aanraking, je zoete lach.

De dromen van je achtervolgen mij

bij het aanbreken van de nieuwe dag.


Alles in mij tracht te temmen,

die passie waarvoor de Sirenes zingen.

Maar mijn hart barst snel al uit zijn voegen,

en vraagt van mij tienduizend dingen:


De woorden te vinden die je bekoren,

de moed te vinden ze te laten horen.

Je alles te geven, je te overspoelen.

De doorns van de roos proberen niet te voelen.


Je te laten struikelen in de gangen,

om je daarna in mijn armen op te vangen.

Dit gedicht je met passie voor te dragen

en dan je voorgoed de mijne te vragen.


Kon ik maar in je hoofd een kijkje nemen

en proberen je gedachten te meten.

Er zijn zoveel dingen die ik zou willen zeggen,

waarop ik het antwoord niet durf te weten:


'Omringt ons de storm,

en breekt 's scheeps mast:

Wanneer de nacht ons halen zal,

houd jij mij dan vast?'


Mijn duivel fluistert: 'laat je verborgen,

houd je stil en klein.'

Ik spreek een spreuk en doof mijn hart:

Morgen zal een nieuwe dag zijn.


Ik bloosde. Wellicht was het niet de bedoeling dat ik dit nu aan het lezen was. Op de gang klonk weer het kraken van een deur, kort daarna gevolgd door voetstappen. Vrezend nog meer slechte indrukken te maken stopte ik het papiertje snel terug in het boek en legde ik deze neer. Gehaast probeerde ik geruisloos van mijn ene naar de andere voet springend zo snel mogelijk me weer bij de boekenkast plaatsen.