Onzedelijk Absurdisme: verschil tussen versies

Uit De FNM-wiki
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Nieuwe pagina aangemaakt met 'Zie daar! Den knaap rennend door het veld. Vluchtend, sprintend, hijgend. Wat bezield zijn poten te lopen? Optillend boven het gras dat buigt in de wind van zijn angst. Het raadseldt mij, den schrijver deez, doch het zal ook u, lezer, weldra meer dan een raadsel zijn wat hier gaande is. Nee maar, in de bossen ginder roepen de takken hem na, zwaaiend met onraadt en verdraaide onpech'lijkheid. Hun blaad'ren geel en zwart met tinten bleekselderij. Dit…'
 
Geen bewerkingssamenvatting
 
(15 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
Zie daar! Den knaap rennend door het veld.  
''Ach, het begint. De nadering van dingen niet onzottig.''


Vluchtend, sprintend, hijgend. Wat bezield zijn poten te lopen?
''Achter die zomereik, waar 'k mij onheus veilig acht, bezie'k''


Optillend boven het gras dat buigt in de wind van zijn angst.  
''het.''


Het raadseldt mij, den schrijver deez, doch het zal ook u, lezer, weldra meer dan een raadsel zijn wat hier gaande is.
''Daar, verderop zingt de ontamme huismot het Hooglied, van''


''Salomo.''


Nee maar, in de bossen ginder roepen de takken hem na, zwaaiend met onraadt en verdraaide onpech'lijkheid.
''Het kleurt de dingen; zij zijn van hun ze'lijke sluier ontdaan.''


Hun blaad'ren geel en zwart met tinten bleekselderij.


Dit weegt zwaar in de harten van onbetrokkenen.


Zo stelt den Uil, met zingende zwijgzaamheid en duistere ogen, terwijl de blaad'ren zijn zicht verkleuren.
''Eerst sluipt de kater schuldbewust over de randen van de''  


''nacht,''


Hou je vast, zei den rups de vlinder na. Zodanig gij vliegt, brengt het lot in gevaar!
''dan hijgt de wolfshond, huiverend in zijn vacht.''


Doch de vlinder trok zijn herdersgewaad aan en joeg de schapen voorbij de grens van de wereld.
''Onschuldig lijkt de achtertuin in bleek licht van maan''


En de dingen hielden op te zijn zoals ze zijn.  
''maar daar kruipt de slak slijmerig onder de heg vandaan.''


Wat was, is, niet.


De rups wist het.


''De zolder lekt druppend naar benee.''


En almaar rende die knaap, weet-hebbend van de wanorde die triomferend zijn hielen likten.
''In het theekopje. Preuts. Zo beheerst en betamelijk.''


Geen genoegen nam hij. De sprint was werkelijk, het doel zeker, de waarheid onbetwist.
''Doch daar nadert de onbillijke kikkerknaap die slurpt,''


''gulzig het vochtige nat van dampende kamille.'' 


O lezer, daar stonden ze. De drievoud. De eenheid. Het viertal en, de wortel van 2.


Naakt.


Onversaagd en ongebroken.
''De pan kookt. De spaghetti welt.''


Nu was het moment daar.  
''De slierten borrelen. Het voer versmelt.''


De strijd om de samenhang.
''Tot een hongerige ziel de oren tast''


''van die stevige ijzeren pan.''


Huilende wolven met pelzen van roze aluminiumglans.


Smeulende appelvinken met koekjes van adamant.


Sintels in de haard die vergeefs hun relevantie opeisen.
''Het is middernacht. Stipt.''


Achterwaarts geflambeerde berkenbastschotels in de morgenzon, oh, wee het leed van de huisbeermakreel!
''Een duister gevoel bekruipt. Mij.''


''De klokken doorklieven in dissonante bedrijvigheid de luchten.''


Nu stamelt de redelijkheid. De splinters van het reële sijpelen door de gracht.
''Dan overstemt een vreeslijk geluid als zwarte donder.''


Het creatuur.


Verga gij.


Nee!
''Het gegil van de schildpad.'' 


Ja.


 
''En alle dieren sidderen.''
Ach, den knaap stapt verder.
 
Den angst, redelijk onredelijk, van de schouders geveegd.
 
Winden van contingentie bestieren het rijk onder de zon,
 
Dodelijke speren van wettige geometrie,
 
het levenloos staal verstenend in ijzige onwerkelijkheid,
 
deren hem niet langer.
 
 
Want de vleermuis herbergt de zwaan,
 
Het kristal de waterval,
 
De grot is gevuld met zonlicht.
 
 
En daar staat hij. Tevreden in het golvend gras.
 
Want de dingen zijn wat ze zijn en nooit zijn geweest.
 
Zoals hij.

Huidige versie van 13 jun 2025 18:12

Ach, het begint. De nadering van dingen niet onzottig.

Achter die zomereik, waar 'k mij onheus veilig acht, bezie'k

het.

Daar, verderop zingt de ontamme huismot het Hooglied, van

Salomo.

Het kleurt de dingen; zij zijn van hun ze'lijke sluier ontdaan.


Eerst sluipt de kater schuldbewust over de randen van de

nacht,

dan hijgt de wolfshond, huiverend in zijn vacht.

Onschuldig lijkt de achtertuin in bleek licht van maan

maar daar kruipt de slak slijmerig onder de heg vandaan.


De zolder lekt druppend naar benee.

In het theekopje. Preuts. Zo beheerst en betamelijk.

Doch daar nadert de onbillijke kikkerknaap die slurpt,

gulzig het vochtige nat van dampende kamille.


De pan kookt. De spaghetti welt.

De slierten borrelen. Het voer versmelt.

Tot een hongerige ziel de oren tast

van die stevige ijzeren pan.


Het is middernacht. Stipt.

Een duister gevoel bekruipt. Mij.

De klokken doorklieven in dissonante bedrijvigheid de luchten.

Dan overstemt een vreeslijk geluid als zwarte donder.


Het gegil van de schildpad.


En alle dieren sidderen.